Zeemacht
Sinds 1597 bestond de zeemacht uit vijf admiraliteiten die afzonderlijk van elkaar opereerden en de Staten-Generaal dienden. Nadat een oorlogsfregat in de 17e eeuw was afgebouwd en in het water lag, startte haar carrière en nam het werven van bemanning een aanvang.
werving
In de 17e eeuw
De kapitein van een oorlogsschip was belast met het werven van bemanning. Daartoe sprak hij zijn persoonlijke contacten aan en liet in en om de haven of in nabijgelegen dorpen aanplakbiljetten ophangen. Om de aandacht te trekken sloegen trommelslagers op hun trommels. De duur van een arbeidscontract besloeg veelal een expeditie of campagne en het aangaan daarvan geschiedde op vrijwillige basis. Het loon bedroeg om en nabij de tien gulden per maand. Extra opbrengsten, zoals het veroveren van een schip, werden evenredig onder de bemanning verdeeld.
Omdat veel zeelieden nodig waren, zorgde het vullen van de functies zo nu en dan voor problemen op momenten dat de vraag het aanbod oversteeg. De verdiensten bij de marine waren in vergelijking tot de koopvaardij lager, waardoor het dienst doen op een oorlogsfregat minder aantrekkelijk was.
Betaling
Stipte en regelmatige betaling was niet vanzelfsprekend en bleef soms maanden uit. Velen monsterden liever aan op een kaper omdat daar meer te verdienen viel. Nadat de arbeidsovereenkomst was getekend, had de zeeman recht op een voorschot van twee maanden.
vitaal en gemotiveerd
Het werk op de oorlogsvloot was zwaar en uitputtend en om dat aan te kunnen, zochten de recruiters vitale en gemotiveerde mannen. Gezondheid stond voorop. Om dat te bereiken was goed eten en drinken een voorwaarde, maar in de praktijk kwam daar weinig van terecht. Desondanks traden velen in dienst van de oorlogsvloot. Zij konden niet anders. Zeelieden die aanmonsterden leefden onder het bestaansminimum en mochten blij zijn als zij werk vonden. Geen arbeid betekende armoede. Bittere armoede. Bij gebrek aan beter moesten zij wel voor het krijgsbedrijf op zee kiezen met alle risico’s van dien. De kans dat je niet zou overleven was namelijk erg groot.
Oorlogsschepen waren zwaar bemand. Met 160 zeelieden binnen de verschansing was het verblijf aan boord verre van eenvoudig. De manschappen leefden op elkaars lip. Geen privacy, veel te weinig levensruimte en nooit vrij van lekwater. Walmende olie- of kaarslantaarns brandden dag en nacht, waardoor de weg goed te vinden was. Binnen was het erg benauwd door de warme lucht die uit de kombuis kwam. Daar brandde het vuur de hele dag. De samenstelling van de bemanning liep uiteen. Het aantal buitenlanders bedroeg een kwart tot bijna een derde van het totaal. Veelal waren het Engelsen, Duitsers en Fransen. De beroerde omstandigheden, waaronder onfrisse lucht, maakte dat zeelieden zelden de leeftijd van 50 jaar bereikten. Maarten Tromp en Michiel de Ruyter spanden zich tot het uiterste in om het de bemanningsleden zo comfortabel mogelijk te maken.
Goed
Getrainde maanschappen
Gezonde en energieke zeelieden waren van levensbelang. Met een getrainde manschappen kon je de strijd aangaan en vol vertrouwen de winst opstrijken. Aangezien het welzijn van de bemanning Tromp en De Ruyter na aan het hart lag, gaven de manschappen aan beiden de eretitel Bestevaer ofwel ‘goede vader’. Om iedereen bij de les te houden waren geestelijke verzorgers en chirurgijns op de vloot aanwezig. Wie in gewetensnood zat schoot de predikant aan en wie gewond was ging onder het mes bij de chirurgijn. Het oorlogsbedrijf maakte vele slachtoffers maar leverde ook heroïsche verhalen op. Na terugkomst van de vloot verspreidde het nieuws zich snel en bereikte de bevolking via omroepers of gedrukte pamfletten. Opklimmen van matroos tot admiraal. Dat kwam meerdere keren voor. Dat dwong respect af en maakte de bevolking trots.