Werven en opleiden van matrozen
Deze meivakantie staat het thema ‘Zorg dat je erbij komt’ centraal in het museum. Hiermee laten we zien hoe de eerste week van een kersverse militair eruit ziet. Maar hoe ging de marine vroeger om met het werven van personeel. We gaan online terug naar het begin, naar het ontstaan van het Koninkrijk der Nederlanden.
In een land als Nederland, dat van oudsher zó afhankelijk is van de zee, is het op zich vreemd dat de bevolking nauwelijks warmloopt voor de marine. Conservator Leon Homburg
Maritiem-historicus Gerke Teitler verklaart het als volgt: “…de Nederlandse bevolking [heeft] zich in de loop der eeuwen een onheroïsche, niet martiale cultuur eigen gemaakt. De zeegewesten, de koopman en de dominee waren bepalend, niet de landsprovincies, de adel of de krijgsman. Een zo burgerlijke cultuur als de Nederlandse schrijft voor dat het defensievraagstuk ernstige aandacht krijgt. Dat het offers vergt is duidelijk, maar dan wel met de hand op de beurs en een scheef oog naar ‘niet ter zake doende’ militaire gebruiken.”
De landmacht had van deze cultuur meer last dan de marine, maar sinds het ontstaan van het Koninkrijk in 1813 heeft de zeemacht -een enkel moment uitgezonderd- nooit in het middelpunt van de belangstelling gestaan. De beperkte middelen die de marine ter beschikking kreeg nodigden niet uit om dienst te nemen bij de zeemacht.
Koninkrijk der Nederlanden
Bij de vorming van het Koninkrijk in 1813 had de marine behoefte aan zo’n 5000 man personeel. Rond 1875 was dat aantal gegroeid naar 7000. Maar de marine was geen populaire werkgever. Enerzijds had dit te maken met het eerdergenoemde gebrek aan belangstelling. Anderzijds gold er de langdurige inzet in de tropen, waar in Nederlands-Indië de marine constant werd ingezet om opstanden tegen het koloniale regime te onderdrukken. Het risico voor de gemiddelde marineman was overigens niet het geweld, als wel de talloze tropische ziekten. Daarbovenop gold een ijzeren tucht aan boord van de schepen, en de salarissen waren laag.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat de marine continu problemen had om voldoende personeel te vinden. Dit verergerde toen halverwege de 19e eeuw buitenlanders om veiligheidsredenen (potentiële spionage) niet meer werden toegelaten.
Personeelswerving
De marine deed zelf niet veel aan actieve personeelswerving. Aan de ene kant had dat te maken met de onbereikbaarheid van het gewone volk. In de lagere regionen van de bevolking, daar waar de meeste matrozen vandaan kwamen, las men geen kranten of tijdschriften. Als de marine zichzelf wel presenteerde, dan was dat niet om Jan-met-de-pet kennis te informeren, maar omdat Koningin Wilhelmina de troon had bestegen. Wanneer de nood echt hoog was werden er wel affiches over het land verspreid, maar die blonken uit in saaiheid.
wervingsbureau voor de zeemacht
Aan de andere kant vertrouwde de marine op een constante factor die mensen naar zee dreef: armoede. In de 19e eeuw was handgeld voor het aanbrengen van jonge jongens heel gebruikelijk. In veel grote steden zat een wervingsbureau voor de zeemacht. Hier konden ouders hun zonen aanmelden. Als de jongeheren goedgekeurd werden en een contract voor tussen de 5 en 12 jaar tekenden, ontvingen de ouders enkele tientallen guldens. Pas in 1893 werd deze premie afgeschaft.
Terwijl de ouders dus verdienden aan het aanbrengen van hun zonen, deden de jongelingen zelf dat niet. De waarde van de spullen die ze kregen uitgereikt, zoals hun uniform en enkele gebruiksvoorwerpen, werd op hun loon ingehouden. Alleen voeding en logies werden van staatswege verstrekt.
Kweekschool
In de eerste helft van de 19e eeuw vond de opleiding van nieuwe matrozen plaats aan boord van de schepen. Dit veranderde toen in 1855 de Kweekschool voor Zeevaart in Leiden de deuren opende. Dit was eerst een lokaal initiatief, om jongens uit kansarme Leidse gezinnen een nieuwe start te geven. Vanaf 1876 was deze school het formele beginpunt voor de jongste marineschepelingen. Na 9 maanden op de Kweekschool, vervolgden zij hun opleiding op één van de wachtschepen van de marine in Amsterdam of Hellevoetsluis.
Op de Kweekschool waren de matrozen nog echt jong. Al met 13 jaar konden ze worden aangemeld door hun ouders. Oudere jongens konden ook dienstnemen; zij kwamen dan terecht op één van de wachtschepen van de marine in bijvoorbeeld Willemsoord (Den Helder), Amsterdam en Vlissingen.
Op de ladder van de matrozenstanden was de laagste sport ingenomen door de stand van ‘jongen’. Daarna volgde de stand van ‘lichtmatroos’. Aan het einde van de 19e eeuw tekenden matrozen een contract voor 12 jaar, ingaande op hun 16e verjaardag. Op de Kweekschool waren zij dan al dan twee jaar eerder met hun opleiding begonnen. Pas in 1910 werd de aanmeldleeftijd verhoogd van 13 naar 14 jaar; in 1921 ging de leeftijd omhoog naar 16-en-een-half.
Modernisering van de vloot
Ondertussen was de vloot sterk uitgebreid en gemoderniseerd. Dit bracht een zeker aanzien mee, en de meeste matrozen tekenden na 12 jaar dan ook een nieuw contract. Wie de 30 jaar volmaakte, had recht op pensioen. Dit was voor velen een aanlokkelijk uitzicht, aangezien een onbekommerde oudedagvoorziening in die tijd zeker geen vanzelfsprekendheid was. De meer getalenteerde matrozen werden toegelaten tot de korporaalsopleiding, en konden zo de onderofficiersrangen bereiken.
Onzichtbaar
De personeelstekorten waren voor een groot deel het gevolg van het onzichtbaar zijn van de marine. Een organisatie die daar verandering in bracht, was de Koninklijke Vereniging Onze Vloot, opgericht in 1906. Onze Vloot vond dat Nederland zijn marine verwaarloosde en de vereniging zette informatiecampagne op die alle lagen van de bevolking moest bereiken. Pamfletten en brochures maakten duidelijk dat de grens wat de vereniging betreft bereikt was. Grote kleurenafbeeldingen van marineschepen en -taferelen werden verspreid over scholen. Een uitgebreide ‘docentenhandleiding’ gaf aanwijzingen wat er op de schoolplaten te zien was.
Onze Vloot had de tijd echter niet mee. Als gevolg van de Eerste Wereldoorlog laaide het pacifisme in Nederland op. Door het uitblijven van een duidelijk vlootplan en door het gebrek vanuit de marine om het imago op te krikken bleef de vloot een nauwelijks interessante werkgever.