Gevangen op zee
De Birma-Siamspoorweg, de Pakan Baroespoorweg, het vliegveld Changi in Singapore en de Japanse kolenmijnen zijn voorbeelden van bekende én beruchte locaties waar tijdens de Japanse bezetting (1942–1945) arbeiders onder dwang moesten werken.
Tijdelijke
Tentoonstelling
‘Hellships – Gevangen op zee’ is ontwikkeld door Stichting Herdenking Slachtoffers Japanse Zeetransporten in samenwerking met het Indisch Herinneringscentrum en is tot en met 15 maart 2025 te zien in het Marinemuseum.
De tentoonstelling vertelt het verhaal van hen die stierven, overleefden en gaat over de generaties daarna. Over degene die de oorlog niet meemaakten, maar er wel door werden getekend.
Transporten over zee
De tentoonstelling ‘Hellships – Gevangen op zee’ vertelt het verhaal van 120 duizend krijgsgevangenen en burgergeïnterneerden en 300 duizend Indonesische dwangarbeiders die van Nederlands-Indië over zee werden getransporteerd naar werkkampen.
Aan boord van de schepen werden de gevangen aan hun lot overgelaten en leden zwaar onder het gebrek aan voedsel, water en medische zorg. Onder constante dreiging van geallieerde aanvallen konden zij geen kant op en zaten gevangen op zee. Ruim 220 ‘Hellships’ maakten 276 vaarten in Zuidoost-Azië, China en Japan, waarbij 22 tot 27 duizend dodelijke slachtoffers vielen.
Inheemse KNIL-militairen
Het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) bestond naast (Indo-)Europese dienstplichtigen en beroepsmilitairen ook uit beroepsmilitairen van inheemse afkomst, zoals Molukkers, Menadonezen, Timorezen en Javanen. Zij vochten tijdens de Japanse invasie mee aan Nederlandse zijde en werden na de capitulatie van Nederlands-Indië krijgsgevangen gemaakt. Begin mei 1942 stelde de Japanse legerleiding deze krijgsgevangenen op vrije voeten omdat zij Aziaten waren. Voorwaarde voor hun vrijlating was dat zij zich niet tegen Japan zouden keren. Het grootste deel van deze krijgsgevangenen verliet de kampen en ging in verzet tegen de Japanse bezetter. Een deel bleef krijgsgevangen. Zij werden als dwangarbeiders verscheept door heel Azië. Schrijven was bij hen geen traditie, wel de mondelinge overlevering. Maar door hun ervaringen tijdens de Japanse bezetting en de daaropvolgende koloniale oorlog begon het grote zwijgen en stokte de overlevering. Hun verhalen bleven bij de nabestaanden en in de geschiedschrijving grotendeels onbekend.
Scheepsramp
Ondergang Junyo Maru
Op 18 september 1944 werd het Japanse hellship Junyo Maru op de Indische Oceaan tot zinken gebracht door de Engelse onderzeeboot HMS Tradewind. De Junyo Maru vervoerde 6500 Javaanse dwangarbeiders en geallieerde krijgsgevangenen van Tandjong Priok (Batavia) naar Padang (Sumatra). Onder de krijgsgevangenen bevonden zich Nederlanders, Molukkers, Menadonezen, Amerikanen, Engelsen en Australiërs. Naar schatting 5600 opvarenden verloren daarbij het leven, waaronder 4000 Javaanse dwangarbeiders. De scheepsramp met de Junyo Maru was een van de grootste uit de maritieme geschiedenis.
Verloren verhalen?
In de verhalen over de hellships staan de ervaringen van geallieerde krijgsgevangenen in Zuidoost-Azië en Japan centraal. Veelal buiten beeld blijven de verhalen van de grootste groep, de romusha’s en van de groep inheemse KNIL-militairen, zoals Molukkers en Menadonezen. Er is steeds meer behoefte om de geschiedenis van Japanse dwangarbeid vanuit verschillende perspectieven te belichten, en ruimte te bieden aan onderbelichte verhalen. Maar er lijkt te veel tijd verstreken. De eerste generatie is bijna verdwenen en met hen hun verhalen. Hebben zij hun verhaal doorverteld of zijn ze voor altijd verloren?